It looks like you're offline.
Open Library logo
additional options menu
Last edited by MARC Bot
September 30, 2020 | History

Karel van der Heijden

Karel van der Heijden werd de 12de januari 1826 te Batavia geboren maar groeide op in Nederland; op zestienjarige leeftijd embarkeerde hij te Nieuwediep als vrijwilliger aan boord van de Oost India Packet en begon hij een carrière, zo schitterend, als slechts weinigen te beurt valt. De 24ste november 1841 zette hij als korporaal voet aan de wal en werd ingedeeld bij het 3de bataljon infanterie. De 1ste augustus 1842 werd hij sergeant, de 16de oktober 1848 sergeant majoor en nam als zodanig in de jaren 1848 en 1849 deel aan de Tweede en Derde Expeditie tegen Bali. Zijn gedrag gedurende deze tochten was zodanig dat hij bij Koninklijk Besluit van 11 december 1849 benoemd werd tot ridder in de Militaire Willemsorde 4de klasse.

Van der Heijden deed zijn officiersexamen en werd bij gouvernementsbesluit van 26 maart 1850 benoemd tot 2de luitenant bij het 4de bataljon infanterie te Batavia; gedurende de jaren 1851 en 1852 nam hij deel aan de krijgsverrichtingen in Palembang en op 28 mei 1854 tot 1ste luitenant benoemd, op de verjaardag van de koning tot kapitein en op Borneo geplaatst, werd hij tevens belast met de functie van waarnemend controleur van Barabei-ie (de Zuider –en Oosterafdeling) in een tijdperk dat de gemoederen in dat gedeelte van onze bezittingen meer en meer in gisting geraakten en spoedig daarna een hevige opstand uitbrak.

Vanaf 1860 tot aan het jaar 1865 nam hij aan de belangrijkste krijgsverrichtingen deel, gedurende welke tijd hij tevens belast was met het civiel bestuur in de afdeling Allei en Amandit en hij benoemd werd (op 37 jarige leeftijd) tot ridder in de Militaire Willemsorde 3de klasse, als “hebbende zich onderscheiden bij de krijgsverrichtingen in de Zuider –en Oosterafdeling van Borneo gedurende de jaren 1860-1861”.

De 26ste oktober 1868 werd hij bevorderd tot majoor en belast met het bevel over het garnizoensbataljon te Banka. Na tot luitenant kolonel te zijn bevorderd werd hij bij de 2de expeditie tegen Atjeh ingedeeld en kreeg het commando over de 2de brigade; als beloning voor zijn gedrag werd hij, inmiddels belast met de functie van plaatselijke commandant te Semarang, begiftigd met het ridderkruis van de Nederlandse Leeuw.

De 15de maart werd hij bevorderd tot kolonel, ter beschikking gesteld van de militaire en civiele bevelhebber te Atjeh en vanaf 2 juni 1877 zelfs belast met de functie van militair –en civiel bevelhebber. Evenals andere grote mannen van de daad, bij wie vermogens en spankracht schijnen toe te nemen, naarmate de moeilijkheden en gevaren verdubbelen, toonde Van der Heijden – ondanks de toestand waarin Atjeh zich bevond, niettegenstaande matige medewerking van de regering, te midden van de meest inspannende lichamelijke en geestelijke arbeid, in een moordend klimaat – een moed, een geestkracht en een beleid, waarbij men stil wordt.

De tocht naar Samalangan in 1877 – waarbij van der Heijden eerst werd getroffen door een matte kogel tegen het voorhoofd, kort daarop door een schot in zijn linkeroog; dit alles was slechts voorspel van zijn grootscheepse optreden tegen de Atjehnezen; toch volvoerde hij de opdracht te Samalangan op een wijze, dat hem het Commandeursschap der Militaire Willemsorde te beurt viel.

In juni 1878 volgde de inval van Habib Abdul Rachman (in het gebied van de IV Moekims, tijdens de afwezigheid van Van der Heijden), die onze vestiging in rep en roer bracht en die een wrange vrucht was van het afwachtende stelsel. Generaal van der Heijden stelde, als gouverneur van Atjeh en opperbevelhebber van de troepen, de regering voor met dit stelsel te breken.

Uitgaande van de stelling dat de meest humane oorlogsvoering daarin bestaat, dat onafgebroken met de meeste voortvarendheid, met aanwending van alle krachten gehandeld wordt, dat stilzitten, afwachten, proclamaties verspreiden en dergelijke uit den boze zijn, ging generaal van der Heijden met wilskracht op het doel – de onderwerping van Atjeh- af en kreeg Sumatra’s Noordhoek onder de knie. Raaf, Michels, de Brauw, Verspijck, De Brabant en zovele anderen stonden hem daarin voor de geest.
Met de onderwerping van de XXII en XXVI Moekims, was het laatste verzet gebroken; het Atjehnese volk was in waarheid overwonnen. Langzamerhand begonnen de bewoners naar hun kampongs terug te keren, de lang verlaten rijstvelden werden opnieuw bebouwd, wapens en munitie ingeleverd en de patrouilles konden in alle richtingen het Atjehnese gebied doorkruizen zonder ook maar op enigerlei wijze lastig te worden gevallen. Nog voor zijn benoeming tot generaal majoor werd hij adjudant van de koning in buitengewone dienst (26 september 1878). De 13de januari 1878 werd generaal van der Heijden definitief benoemd tot gouverneur van Atjeh en Onderhorigheden en na de verovering van de XXII en XXVI Moekims bij keuze bevorderd tot luitenant generaal.
Gedurende meer dan één jaar na deze gebeurtenissen heerste onder het krachtige bestuur van generaal van der Heijden overal volkomen rust. Geen vijandelijke bendes vertoonden zich in dit tijdperk binnen het door ons bezette gebied. Talrijke patrouilles, voortdurend van de verschillende posten uitgezonden, gaven steun aan de welgezinde en langzamerhand terugkerende bevolking en benamen kwaadwillenden de moed om op ons gebied enige vijandelijkheid te plegen. Meer en meer scheen zich de toestand van vrede te bestendigen en de Atjehnees, zich in het noodlot schikkend, tot verzoening niet ongezind. In september 1879 bezocht luitenant generaal en commandant van het Nederlands Indisch leger, H.G. Bouwmeester, Atjeh ter inspectie en bracht hierover verslag uit aan gouverneur generaal van Lansberge: “Over het geheel genomen is de indruk van hetgeen ik te Atjeh zag zeer gunstig geweest, en ik geloof met de bevelhebber dat, na het schitterende resultaat van de in het afgelopen jaar ondernomen operaties, de tegenstand in Groot Atjeh voorgoed gebroken is, en ons gezag aldaar feitelijk gevestigd, al moet, om dit te bestendigen, nog veel gedaan worden eer de feitelijke oorlog als beëindigd mag worden beschouwd.”
Bij de eerste steenlegging van de Mesigit nam, behalve een groot aantal voorname hoofden van Groot Atjeh, vorsten en bestuurders der vazalstaten een schare van 6.000 Atjehnezen deel aan het chandoerie-feest (verzoeningsmaaltijd). Er werden nieuwe werken aangelegd en terecht inziende dat dezen hen beschermden, dat de nieuwe wegen, door de gemakkelijke communicatie, bronnen werden van vermeerderde waarde van hun producten, konden de in aanbouw zijnde werken, posten, bruggen, duikers, enz. onbewaakt aan de hoede der bevolking worden overgelaten. Door de getroffen krachtige maatregelen kon de toekomst, onder generaal van der Heijden en zijn bekwame chef van de generale staf, luitenant kolonel Geij van Pittius met vertrouwen tegemoet worden gegaan. Helaas! Het was intussen anders beslist!

Gouverneur generaal van Lansberge mocht dan de moed hebben gehad om eindelijk met het defensieve stelsel van generaal van Swieten in Atjeh te breken, hij had tevens de ambitie om de geestelijk vader te zijn van de succesvolle militaire operaties en van de –volgens hem- direct daaruit voortvloeiende instelling van een civiel bestuur, als teken dat de oorlog geëindigd was; omdat generaal Van der Heijden een einde van het militaire gezag te Atjeh niet wenselijk achtte en hij niet te bewegen was vrijwillig af te treden als militair gouverneur, ging Van Lansberge zich van andere wapens dan die der overreding bedienen, namelijk van het machtige, zij het oneigenlijke wapen der laster.

Uitgaande van de ambitie van gouverneur generaal van Lansberge betekende de volgende stap dus dat generaal van der Heijden, zijnde militair gouverneur van Atjeh, zou moeten opstappen en plaats maken voor een civiele gouverneur, voor welke functie hij A. Pruijs van der Hoeven (resident van Palembang maar op non-activiteit gesteld) reeds in gedachte had.

Bij koninklijk besluit van 11 januari 1880 werd Van der Heijden bevorderd tot luitenant generaal, nog wel op voordracht van gouverneur generaal en minister gesteld. Hiermee werd officieel erkend dat door Van der Heijden van 23 juli 1878 tot september 1879 zowel in de betrekking als civiel gouverneur als in de betrekking van militair bevelhebber van Atjeh en onderhorigheden uitstekende diensten waren bewezen. Deze benoeming maakte het voor de gouverneur generaal tevens onmogelijk om generaal van der Heijden een door hem ongewenst en ongevraagd ontslag aan te zeggen.

Van Lansberge benoemde nu echter twee gouvernementscommissarissen voor de organisatie van het gewest Atjeh en onderhorigheden om zo spoedig mogelijk te kunnen komen tot een afdoende organisatie van dat gewest. Hoewel Van Lansberge ontkende, in een brief aan Van der Heijden, dat hij voor één van deze twee functies reeds Pruijs van der Hoeven op het oog had werden bij gouverneursbesluit van 30 januari 1880 Pruijs van der Hoeven en Van der Heijden benoemd tot regeringscommissarissen, in juli werden beiden naar Batavia geroepen om hun rapportages mondeling toe te lichten.

Van der Heijden bleef erop aandringen dat de opperste leiding van de zaken in Atjeh in de eerste jaren aan militaire handen moest blijven toevertrouwd. Op 10 oktober 1880 werden Pruijs van der Hoeven en Van der Heijden als gouvernementscommissarissen van hun opdracht ontheven. Tevens per gouvernementsbesluit (van 29 oktober 1880) werd Van der Heijden uitgenodigd nieuwe voorstellen in te dienen, ten aanzien van de organisatie van het inlandse bestuur in Groot Atjeh. Die voorstellen moesten gegrond zijn op een onderzoek omtrent de actuele toestand en de instellingen onder de voormalige sultans, terwijl (schikking van 8 november 1880) aan deze opdracht uitvoering behoorde te worden gegeven, in overleg met het lid van de Raad van Nederlands Indië, Mr. T.H. der Kinderen. Aan Mr. der Kinderen was als gouvernementscommissaris voor de reorganisatie van het rechtswezen in de buitenbezittingen het ontwerp van een regeling van het rechtswezen in Atjeh opgedragen.

Generaal van der Heijden ontving Mr. der Kinderen (op 20 november 1880) te Atjeh met alle egards, waarop deze Van der Heijden als volgt toesprak: “Ik heb voor u tot mijn leedwezen van de gouverneur generaal een zeer onaangename opdracht gekregen; zijne excellentie heeft namelijk met mij besproken dat talrijke klachten bij hem waren ingekomen, wegens het plegen van onwettige en willekeurige daden, waaronder enkele die onder het bereik van de strafwet vallen.” Der Kinderen meldde nog dat Zijne Excellentie: “meende dat een onderzoek door rechter-commissarissen grote opspraak zouden verwekken, waarom hij erop aandrong dat gij binnen 14 dagen na aanzegging een verlof wegens ziekte naar Europa zou vragen. Zijne excellentie zou dan nog in staat zijn een rechterlijke vervolging te beletten, die anders toch uw tijdelijke verwijdering van Atjeh ten gevolge zou hebben.”

Van der Heijden antwoordde direct dat hij zich van geen berispelijke daad bewust was, dat hij niet bang was voor een onderzoek maar geen verlof wilde vragen wegens ziekte omdat hij niet ziek was. Tevens meldde hij dat hij wel graag een verlof naar Europa zou willen ondernemen, maar eerst nog graag een jaar na de invoering van de organisatie het bestuur wilde voeren, om daarna het verenigd en militair gezag aan een hoofdofficier te kunnen overdragen.

Onder de klachten die tegen generaal van der Heijden, volgens gouverneur generaal van Lansberge, waren ingediend betroffen enkelen de behandeling van veroordeelde dwangarbeiders onder kapitein Kaufmann. Feitelijk viel kapitein Kaufmann ingevolge artikel 6 van het crimineel wetboek, voor het krijgsvolk te lande, onder de krijgswet. Hierdoor had hij, was hij schuldig geweest aan het hem ten laste gelegde, voor de, ingevolge artikel 261, derde titel, van de rechtspleging bij de landmacht te Kota Radja benoemde krijgsraad te velde terecht moeten staan. Maar in strijd daarmee werd hij voor een gerechtelijk onderzoek naar Batavia geroepen. De dwangarbeiders-etablissementen werden door de inspecteur van het gevangeniswezen mr. A. Stibbe bekeken.

Tijdens zijn aanwezigheid in Atjeh informeerde Mr. der Kinderen bij verschillende officieren van hogere en lagere rang welke grieven zij tegen Van der Heijden hadden. Ook vertelde hij rond dat hij Van der Heijden als civiel gouverneur niet op zijn plaats vond, onder meer omdat deze het besturen niet geleerd zou hebben, de staatsbladen niet kende enz.

Volgens een zeer geheime boodschap van de afgetreden gouverneur generaal Van Lansberge werd van der Heijden nu slechts de keuze gelaten tussen de indiening van ontslag binnen 14 dagen en een strafrechtelijke vervolging. Had hij werkelijk strafwaardige handelingen gepleegd, dan zou gouverneur generaal van Lansberge, na zijn weigering om een verzoek tot verlof wegens ziekte of tot ontslag in te dienen, uit de aard van de zaak justitie op hem af hebben gezonden. Dit is echter niet geschied!

Per telegram van 11 maart 1881 werd, toen dit niet hielp, aan generaal van der Heijden meegedeeld dat ingevolge een Koninklijke Machtiging te Atjeh het civiel bestuur was ingevoerd en dat Van der Heijden eervol was ontheven van het ambt van gouverneur van Atjeh en Onderhorigheden en vervangen werd door een civiel gouverneur. Op 6 april kwamen de nieuwe civiele gouverneur, Pruijs van der Hoeven en de nieuwbenoemde militaire bevelhebber, kolonel L.F. Haus in Atjeh aan. Dezelfde dag werden het civiel bestuur en het bevel over de troepen door Van der Heijden overgegeven aan de nieuwe titularissen.

Op 18 november 1881 sprak de minister van koloniën mr. Baron van Goltstein de woorden: “dat de gouverneur generaal er niet voor kon instaan dat generaal van der Heijden, als getuige opgeroepen (inzake de zaak Kaufmann) niet in de bank der beschuldigden zou moeten plaatsnemen.”

Van 17 april tot 23 mei 1881 verbleef generaal van der Heijden nog in Batavia. Toen, en evenmin na zijn vertrek naar Nederland, werd hem langs officiële of wettelijke weg, noch door de regering noch door justitie enige mededeling gedaan van strafwaardige handelingen, die hij als gouverneur van Atjeh en Onderhorigheden, tevens militair bevelhebber, ten laste zouden worden gelegd. Minister Goldstein, intussen, schilderde Van der Heijdens bewind op Atjeh af als een bestuur, zich kenmerkend door militaire willekeur, het vertrouwen missend van de bevolking. Op 18 november 1881 verklaarde hij zelfs in de Kamer dat Van der Heijden als civiel bestuurder, als politiek man, niet geheel voldaan had aan hetgeen van hem verwacht mocht worden, niet geheel gehandeld had, zoals het zijns inziens behoorde.

Toen Van der Heijden in 1881 aldus Atjeh verliet om het bewind verder in handen te laten van een civiel bestuur, was er, zoals is aangetoond, allerwegen rust en vrede. Maar op het ogenblik dat de laatste hand aan de voltooiing van het werk van de vrede moest worden gelegd en orde en tucht binnen het bezette gebied met krachtige hand moest worden gehandhaafd, werd de daartoe bij uitstek geschikte en aangewezen persoon uit zijn hoge positie te Atjeh teruggeroepen. Stuk voor stuk werd nu het met zoveel moeite opgetrokken gebouw gesloopt, ging de vrucht van jaren strijd en stromen bloed en miljoenen schats verloren. Men kon zeggen van de Atjeh-politiek der Nederlandse regering: hier was zelfs in het land der zienden, éénoog koning.

Op 23 mei 1881 vertrok Van der Heijden naar Nederland. Het telegram, door enige hoofden uit Atjeh, op eigen kosten naar Z.M. de koning verzonden, waarbij verzocht werd het ontslag van de gouverneur in te trekken, had niet mogen baten. Bij zijn aankomst was de laster hem reeds vooruit gereisd. Geen regeringspersoon was er om namens het volk de onvermoeide strijder voor onze belangen ook maar de minste hulde te bewijzen. Waar de overwonnen hoofden en zijn minderen hem eerden, was zo’n koele ontvangst van regeringswege een smet temeer op het blazoen van de falende overheidsdienaren.
Het is altijd moeilijk de adder in de laster te ontdekken; als men meent de staart van het dier te kunnen grijpen, is het spoorloos verdwenen om elders de giftige kop weer op te steken. Maar “Die teveel bewijst bewijst niets”, luidt een oud spreekwoord, dat hier in hoge mate op de regering van toepassing was. De uitslag van een onderzoekscommissie leverde de volgende conclusie op:
“Dat de verkregen inlichtingen en overlegde stukken niets aan het licht gebracht hebben, dat het recht geeft, tot een beschuldiging van wreedheid tegen het Atjehnese legerbestuur, noch tot het in verdenking brengen van de eer en goede naam van generaal van der Heijden.”
Op 7 november 1887 werd Van der Heijden benoemd tot commandant van Bronbeek. In juni 1891 werd hij benoemd tot adjudant van H.M. in buitengewone dienst en in 1894 sneuvelde zijn zoon Hubert te Lombok de heldendood.
Vroeg in het begin van 1900 was generaal Van der Heijden weer het onderwerp van menig gesprek; zijn leven liep ten einde. De zieke zelf zag zijn toestand juist in; hij had niet veel vertrouwen in zijn herstel en zoals zo vaak in zijn drukke leven had hij ook nu goed gezien. Nog voor januari geëindigd was klonk de mare door het land dat generaal van der Heijden overleden was. De dag van zijn begrafenis kenmerkte zich door een ijzige sneeuwstorm. De geliefde dode werd door de lijkwagen tussen zijn vroegere makkers doorgereden en menig paar ogen, die op Atjeh en andere gevechtsterreinen zo onverschrokken het gevaar tegemoet hadden gezien werd nu verduisterd door tranen. Het was velen alsof zij hun eigen vader grafwaarts zagen dragen. Onder de tonen van de dodenmars van Beethoven trok de stoet langzaam verder en werd eindelijk de lijkkist met zijn bloemenschat in het graf neergelaten.

Dutch officer (1826-1900)

Born 12 januari 1826
Died 26 januari 1900

1 work Add another?

Showing ebooks only. Would you like to see everything by this author?

  • Cover of: Memorie van luitenant generaal K. van der Heijden: naar aanleiding van het voorgevallene op 18 november 1881 in de tweede kamer der Staten Generaal

    My Reading Lists:

    Create a new list

    Check-In

    ×Close
    Add an optional check-in date. Check-in dates are used to track yearly reading goals.
    Today

Dutch officer (1826-1900)

Born 12 januari 1826
Died 26 januari 1900

Lists

ID Numbers

Links (outside Open Library)

History

Download catalog record: RDF / JSON
September 30, 2020 Edited by MARC Bot add ISNI
March 31, 2017 Edited by MARC Bot add VIAF and wikidata ID
April 12, 2010 Edited by Open Library Bot Added photos to author pages.
November 17, 2008 Edited by 77.165.94.86 Edited without comment.
November 17, 2008 Created by 77.165.94.86 New Author