First Sentence

"Zo ik hoor ben ik geboren in de Zeven Steegie´s buurt, waar je niks kan zien of horen als je door de ruiten tuurt. Dra ging ik als koeienheuer, ik liep vaak als Otepiet gebroederlijk zat ik tussen de keujen zonder verdriet. En opalle peerdemarten sprak ik lippe-tie-fransee. Omda´k een hekel had aan werken en ik niet graag heel veel dee. Alles zit er op een koekie en je ziet er nooit geen zon of maan of de buurman van het hoekie, die moet bloothoof(d)s buiten staan. Me moessie was ik gauw vergeten want die vond de buurt te nauw en toen ging ze mot je weten met een baliekluiver aan de sjouw. Die heeft toen net zo lang gekloven tot me moessie mager werd. Dra dreef ze met d´r beentjes boven in een warme pot met snert. <Omstreeks 1900, schrijver onbekend> <Ote Piet: Een bekende koeienheujer omstreeks 1900, kwam waarschijnlijk uit Wijk C> <lippe-tie-fransee, waarschijnlijk: le petit Francais, lipje Frans. Overblijfsel uit de Franse tijd die tot 1814 duurde. Franse cavaleristen bezochten druk de paardenmarkten. <Baliekluiver: Leegloper, nietsnut>"